Beschrijving
Een molensteenkraag, ook pijpkraag, plooikraag of lubbenkraag genaamd, is een ronde kraag van geplooid fijn linnen batist.
De molensteenkraag is in de tweede helft van de 16e eeuw door Spanjaarden in de Zuidelijke Nederlanden geïntroduceerd. Veel uitvoeringen van deze kraag hebben als geheel een vorm die aan een molensteen doet denken, vandaar de naam molensteenkraag.
Het vervaardigen van een dergelijke kraag was niet eenvoudig. De batist moest gewassen, gebleekt en gesteven worden, waarna de stof gerimpeld werd of met plooien aan een boord vastgezet. Daarna werd de stof met rondzetijzers of pijperijzers in vorm gebracht. Aanvankelijk waren de geplooide kragen klein, stijf en regelmatig geplooid, maar ze werden in de loop van de jaren allengs groter, rommeliger en meer versierd. Soms was er wel 15 meter batist nodig voor een enkele kraag. De kragen werden zo groot dat ze met een metalen draadwerkje, de portefraes, moesten worden ondersteund. Dit portefraes was van metaaldraad en omwonden met zilver- of gouddraad. Portefraes verwijst naar het Frans: porter is dragen en fraises zijn krullen of golven. De Franse aanduiding fraise voor een frees heeft dezelfde stam.
De kraag moest de status van de drager benadrukken. De dure kragen werden gedragen door de welgestelden en waren populair bij zowel mannen als vrouwen. De laatsten moesten hun haren omhoog kammen zodat deze niet verstrikt raakten in de kraag. Heren droegen hun haren in deze periode kort, ook om niet verstrikt te raken in de plooien van de kraag.